Hoe we een diersoort lieten uitsterven – Elianne van Elderen

We stoppen bij het laatste tankstation voor de grensovergang. ‘Benzine is goedkoper in België,’ zei mijn vader. Op de parkeerplaats eten mensen in korte broeken sandwiches uit driehoekige, plastic verpakkingen. Het asfalt is warm en ik heb geen zin om mijn schoenen aan te doen, dus ik blijf in de auto. Ik zit achter de passagiersstoel waar mijn moeder zit. Ze ruikt naar het zeepschuim van shampoo dat blijft liggen op campingdoucheputjes. ‘Vind je het echt niet erg dat ik je hamster heb laten overlijden?’ sms’t Jelle mij. ‘Ik heb hem in de diepvries bewaard, dat houdt hem het langst intact.’
Ik denk aan de droge oogjes die geen ooglid hebben, het opgezwollen, hard geworden lijfje, de onbuigbare, koude pootjes. ‘Ik haat eufemismen. Noem hem gewoon dood,’ sms ik terug, ‘En nee, het geeft niet.’ Ik kauw op een Fruitellasnoepje met sinaasappelsmaak, trek mijn kaken los van elkaar, duw ze weer op elkaar, probeer met mijn tong het kleine bolletje snoep in het gaatje tussen mijn kiezenrij te stoppen, ik huil niet. Je moet een ander nooit vertrouwen met de zorg voor je huisdier, zelfs je beste vriend niet. Hij had het nog één dag moeten volhouden en dan was ik weer thuis geweest. Ik strijk het oranje snoepverpakkingspapiertje glad tot het nieuw had kunnen zijn, tot je niet meer ziet dat er ooit iets binnenin zat.

We hebben afgesproken in mijn achtertuin. Op de tuintafel ontdooit Frits in een boterhamzakje. Er zijn doormidden gezaagde colaflessen voor de wespen (gevuld met siroop, opgehangen met postelastieken) en een opblaaszwembad. De plastic rand is rood en ruikt nog nieuw. Af en toe leunen Jelle of ik er per ongeluk op en verdrinken we het gras. Na drie uur weken in water is de bovenste laag van mijn huid zo zacht, dat ik geen pijn voel wanneer Jelle in het vel van mijn bovenbenen knijpt.
Ik kijk naar het vel rond zijn neus. Hij heeft gaatjes in zijn huid net als sinaasappelschil. De zon is onze handdoek. Er liggen soesjes met roze glazuur op tafel. Typisch voor een begrafenis van een huisdier. Jelle had ze meegenomen. Mieren vormen een spoor vanuit een gat in de terrastegels, via de tafelpoot, over het tafelblad, naar de zoetigheid. Ik heb een klein, houten kistje met slecht geproportioneerde hartjes geschilderd voor Frits.
‘Elizabeth, kom eens kijken of het gat zo diep genoeg is?’ roept mijn vader. Met een strandschep (die lag toch bovenop de vakantiespullen in de achterbak) staat hij naast een hoopje tuingrond.

In groep zes leerde ik dat je SHIFT ingedrukt moet houden voor een hoofdletter en niet telkens op CAPSLOCK mocht drukken tijdens een werkstuk over de roodwitte celspin. Ik telde het aantal kinderen dat naar juffrouw Inge liep nadat ik in hoge resolutie geprinte foto’s van de haartjes op poten van spinnen onaangekondigd voor ze hield. Jelle was de enige die bleef kijken. In groep acht gingen we op schoolreisje naar Amsterdam. Op de terugweg had een klasgenoot een raadsel waarmee je psychopathische neigingen kon vaststellen. Jelle en ik losten het beiden op. In de laatste week van de basisschool hielden we samen een presentatie over autotomie bij hagedissen. Ik dacht dat hij geschikt zou zijn voor Frits.

Ik haal Frits uit het boterhamzakje dat inmiddels becondenseerd is. Zijn oogjes zonder ooglid zijn dof. Ik pak hem in met vier velletjes keukenrol met het patroontje van een olifant die zijn eigen rug schoonspuit. Frits past net in het doosje. Wanneer ik het kistje sluit, steekt er een stukje keukenrol uit aan een van de zijkanten. Jelle loopt achter me aan. ‘Ik denk dat het wel past,’ zeg ik tegen mijn vader. Hij knikt. Mijn kniegewrichten maken een knakkend geluid wanneer ik door mijn hurken ga en Frits laat zakken in de kleine kuil. Mijn vader gooit de tuinaarde terug, ik plant een veertje om de plek te markeren.

Jelle wilde nog een paar keer afspreken voordat de zomervakantie was afgelopen. Meestal zei ik ‘nee’. Vaak zonder duidelijke reden, en toen hij vroeg of ik toch boos was omdat hij Frits dood had laten gaan zei ik ‘ja’. Hij begon me steeds vaker GIF-jes van alpaca’s en babyluiaarden te sturen.
‘Laat me een nieuwe hamster voor je kopen.’
‘Nee.’
‘Laten we gewoon praten dan, Lies. Ik heb het niet expres gedaan.’
‘Wie zet er nou een plastic hamsterkooi precies op de vensterbank van het raam waar altijd de zon op staat?’
‘Het spijt me, geloof me. Ik moest telkens de trap op naar je kamer, dus ik dacht ik kan hem net zo goed beneden zetten.’
Ik typ een tijdje niks terug.
‘Lies, echt sorry. Ik dacht voor het raam daar staat hij mooi, dan kan-ie nog een beetje naar buiten kijken enzo.’
Ik had Jelle slimmer ingeschat nadat hij het onderwerp ‘autotomie’ had bedacht. Ik verwachtte meer van iemand die als enige met mij het juiste antwoord gaf op het raadsel in de bus na ons schoolreisje naar Amsterdam.
We spreken af op zijn kamer, Jelle heeft een ventilator.

Jelle heeft vanillekaarsen in de winter, bosbessengeur in de zomer. Het zijn grote stompen waarbij er door de kleine lont een kuil ontstaat in het midden en daaromheen dunne, hoge randen van kaarsvet blijven staan.
‘Zullen we Stratego doen?’ vraagt hij. Zijn bureau is opgeruimd, iets dat anders niet vaak voorkomt. Het zijn sporen waaraan je kan zien dat wij een tijdje niet hebben afgesproken. Dan hou je ineens tijd over. Ik heb leren borduren (een enigszins vervormde gekko) en 3D-kaarten gemaakt. Maar dat hoeft hij niet te weten.
De eerste drie kwartier zeggen we niet zoveel. Hij wint twee keer. Ik doe niet echt mijn best. ‘Wil je iets anders doen?’
Ik knik.
‘Ik zag laatst een vet schattig filmpje over een huppelende puppy, een Golden
Retriever.’
Ik zeg niks, Jelle start YouTube op. Het is inderdaad een schattige aanblik maar ik doe alsof de met de sprongetjes meebewegende donshaartjes van de jonge hond me niets doen. We kijken daarna filmpjes over het vouwen van origamikikkers, hoe je het beste kan dansen in de club, en naar dashcambeelden van ongelukken. Ik breek de zijkanten van de bosbessenkaars af. Ik kruimel het kaarsvet tot kleine stukjes en leg ze op zijn bureaublad in de vorm van een walvissenskelet.
Iemand klopt op de slaapkamerdeur. Het hoofd met krullen van Jelles moeder komt tevoorschijn. ‘Ik ga even boodschappen doen, willen jullie nog iets hebben?’
‘Frikadellen voor vanavond,’ zegt Jelle.
‘Blijf je eten, Lies? Het is vrijdag, dus we eten frietjes.’
‘Nee, ik heb beloofd thuis te eten,’ zeg ik en ik kijk weer naar een over-de-kopslaande auto van vluchtende overvallers ergens in Engeland, gefilmd vanuit een politiewagen.
‘Helaas,’ zegt zijn moeder, ‘maar je bent altijd welkom!’

We kijken naar compilaties van oude reclames. ‘Sms nu 3031 voor de ringtone van het meisje met de prei!’ We spelen spelletjes die je met twee mensen op één toetsenbord kan doen. We spelen vooral spelletjes waarbij we niet in hetzelfde team zitten. In een schietspelletje mik ik als eerste op Jelle.
‘Kut!’ zegt hij.
‘Sorry,’ lieg ik.
Wanneer mijn blauwe team alle rode spelers heeft uitgeschakeld, staat Jelle op om naar de wc te gaan. Zijn bureaustoelleuning kraakt en de vering springt een stukje omhoog. ‘Ik ben zo terug.’
‘Is goed.’
Jelle plast altijd snel. Bij Frans mochten we alleen naar de wc als we konden ‘powerplassen’, zoals onze lerares dat noemde, anders werd je te laat gemeld. Dus ik had niet veel tijd. De badkamer is naast zijn slaapkamer, hij laat de deur altijd open staan, dat bespaart tijd. Wanneer ik een riem hoor ontgespen trek ik het bovenste laadje van zijn bureau open, zelfs dit heeft hij opgeruimd. De kneedgummen liggen op kleur gesorteerd, punaises keurig in een doosje met deksel. Ik pak het doosje lucifers en voel dat er nog genoeg in zitten. Als ik de la sluit, hoor ik Jel-le’s plas het kleine wateroppervlak in de wc-pot raken. Ik rasp het uiteinde van de lucifer langs de zijkant van het doosje. Ik heb in één keer geluk. Ik zet de bosbes-senkaars op de vensterbank bij zijn raam waar altijd zon doorkomt, onder de katoenen gordijnen. Voor de zekerheid schuif ik hem nog iets dichterbij het stof en pak mijn jas van zijn bed.
Als ik onderaan de trap kom, hoor ik de wc doorgetrokken worden. De voordeur gaat lastig open, maar ik ben hier vaak genoeg geweest om te weten dat ik eerst moet trekken en daarna de deurknop naar rechts draaien. Wanneer ik naar huis loop, komt zijn moeder de straat in rijden. Vanachter het stuur toetert ze eerst, daarna zwaait ze. Haar krulletjes wiegen mee.

**

Dit is de finale-inzending van Elianne van Elderen. Eerder won ze met haar verhaal ‘Bedank zijn ouders na het afspreken’ de tweede prijs bij de voorronde van Write Now! Eindhoven. Zij is één van de vijf wildcardwinnaars. Bekijk hier de andere finalisten en lees hun inzendingen.

Elianne van Elderen (1997) wilde ooit (diepzee)archeoloog of astronaut worden, houdt van de ‘willekeurige pagina’-functie op Wikipedia en studeerde twee jaar Grieks en Latijn aan de Radboud Universiteit. Nu is ze eerstejaars student Creative Writing aan ArtEZ en zit ze in het talentontwikkelingstraject van Tilt. Ze stond op podia zoals Stukafest Preview en Tilt Festival, won onder andere de eerste prijs poëzie en derde prijs proza bij de Interuniversitaire Literaire Prijs 2018 en behaalde de shortlist van de Editio Debutantenschrijfwedstrijd.

Deel deze pagina:

De oogst